Bloedarmoede bij hond en kat
Bloedarmoede bij honden en katten wordt regelmatig gezien in de dierenartsenpraktijk. Het kan een levensbedreigende situatie veroorzaken, waarbij snel handelen van de dierenarts noodzakelijk is. In sommige gevallen kan het voorkomen dat een dier een bloedtransfusie nodig heeft. Marieke van der Kooij is internist voor gezelschapsdieren en werkzaam in het Diergeneeskundig Specialistisch Centrum De Wagenrenk. In dit artikel zal zij de belangrijkste vragen over bloedarmoede bespreken.
Waaruit bestaat bloed?
Ongeveer 7.5% van het lichaamsgewicht van een hond of kat bestaat uit bloed. Bloed bestaat uit plasma met daarin rode bloedcellen (ook wel erythrocyten genoemd), witte bloedcellen en bloedplaatjes. Plasma bestaat voornamelijk uit vocht, eiwitten en zouten. Via het plasma worden allerlei nuttige stoffen zoals voedingsstoffen en hormonen naar de organen getransporteerd.
De bloedcellen en bloedplaatjes worden aangemaakt in het beenmerg. De rode bloedcellen bevatten een eiwit, hemoglobine, wat zuurstof kan binden. Rode bloedcellen spelen een belangrijke rol bij het transport van zuurstof naar de organen. De levensduur van een rode bloedcel in het bloed is ongeveer 120 dagen. De witte bloedcellen zijn nodig voor de afweer en kunnen schadelijke stoffen en ziekteverwekkers (zoals bacteriën en virussen) onschadelijk maken. De bloedplaatjes zijn nodig voor de bloedstolling en zorgen ervoor dat een wondje stopt met bloeden.
Wat is bloedarmoede?
Honden hebben normaal gesproken een percentage rode bloedcellen in hun bloed van ongeveer 42-61%. Deze waarde wordt het hematocriet genoemd. Bij katten is het hematocriet wat lager, ongeveer 28-47%. Als het percentage rode bloedcellen te laag is, is er sprake van bloedarmoede, ook wel anemie genoemd. Verhoudingsgewijs heeft een dier met bloedarmoede een grotere hoeveelheid plasma in het bloed, dus het bloed is “wateriger”.
Wat merk je als een hond of kat bloedarmoede heeft?
Het tekort aan rode bloedcellen in het bloed bij bloedarmoede zorgt ervoor dat er minder zuurstof naar de spieren en organen wordt getransporteerd. De voornaamste klachten bij bloedarmoede zijn hierdoor sloomheid en een verminderd uithoudingsvermogen, het dier is sneller moe. Het dier heeft vaak een snellere adem- en hartfrequentie. Het kan zelfs gebeuren dat een dier wankel op de poten staat of flauw valt.
Wat verder kan opvallen is dat door het tekort aan rode bloedcellen een dier bleek kan worden. Dit is voornamelijk zichtbaar aan de slijmvliezen (met name het tandvlees bij de hond en de tong bij de kat) en aan de dunbehaarde delen van de huid.
De ernst van de symptomen is vooral afhankelijk van de snelheid waarmee de bloedarmoede ontstaat. Als dit heel snel gaat (binnen enkele dagen), vertoont het dier ernstigere klachten dan wanneer het langzaam (in weken tot maanden) ontstaat. In het laatste geval heeft het lichaam de tijd gehad te wennen aan het tekort aan zuurstof. Hierdoor laat het dier vaak opmerkelijk weinig klachten zien, zelfs als het ernstige bloedarmoede heeft.
Wat zijn oorzaken voor bloedarmoede bij honden en katten?
Bloedarmoede bij hond en kat heeft vele uiteenlopende oorzaken. De oorzaken worden onderverdeeld in drie groepen: Een verminderde aanmaak van rode bloedcellen door het beenmerg, bloedverlies en een verhoogde afbraak van rode bloedcellen (hemolyse).
Als er bloedarmoede wordt vastgesteld bij een dier, zal de dierenarts proberen te onderzoeken in welke groep van oorzaken het dier past. Bij een beenmergziekte wordt bijvoorbeeld regelmatig gezien dat ook de percentages van de andere cellen (witte bloedcellen en bloedplaatjes) die door het beenmerg gemaakt worden, zijn verlaagd.
Bij bloedverlies kan de oorzaak heel duidelijk zijn, zoals bijvoorbeeld een uitwendige bloeding door een aanrijding. Een bloeding kan echter ook inwendig zijn, in de buik of borstholte. Ook kan bloedverlies heel geleidelijk ontstaan door bijvoorbeeld een tumor of poliep in het maagdarmkanaal waaruit steeds een kleine hoeveelheid bloed wordt verloren.
Een verhoogde afbraak van rode bloedcellen kan onder andere veroorzaakt worden door een auto-immuunziekte waarbij het eigen immuunsysteem de rode bloedcellen afbreekt. Ook kunnen bloedparasieten zoals bijvoorbeeld Babesia Canis de rode bloedcellen afbreken.
Vaak kan een dierenarts door middel van een vraaggesprek, lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek de oorzaak vinden. Soms lukt dit niet en dan kan het dier doorverwezen worden naar de internist. Verder onderzoek door de internist kan dan bestaan uit aanvullend bloedonderzoek, een echoscopie, röntgenfoto’s of een beenmergbiopt.
Hoe wordt een hond of kat met bloedarmoede behandeld?
Om een dier met bloedarmoede gericht te kunnen behandelen, moet de oorzaak bekend zijn. De behandeling varieert van bijvoorbeeld een antibioticum kuur ter behandeling van een bloedparasiet tot aan een operatie bij een dier met een inwendige bloeding. IJzertabletten zijn bij honden en katten in de meeste gevallen niet nodig. Dit komt omdat ijzergebrek relatief weinig voorkomt bij huisdieren.
Bij ernstige bloedarmoede kan het nodig zijn dat het dier eerst een bloedtransfusie krijgt ter stabilisatie. Een bloedtransfusie neemt echter de oorzaak van de bloedarmoede niet weg. Of een dier een bloedtransfusie nodig heeft, is afhankelijk van het percentage rode bloedcellen in het bloed, maar vooral van de klinische toestand van het dier.
Hebben honden en katten ook bloedgroepen?
Het antwoord hierop is ja. De meeste katten hebben bloedgroep A. Bloedgroepen B en AB zijn zeldzamer. Bloedgroep B wordt het meest gezien bij de Britse Korthaar. Bij honden worden de bloedgroepen aangegeven met DEA (Dog Erythrocyte Antigen). Een hond heeft maar liefst 8 bloedgroepen, DEA1 t/m DEA8.
Katten hebben van nature antilichamen in hun bloed tegen de bloedgroep die ze niet hebben. Een kat met bloedgroep A heeft dus antilichamen tegen bloedgroep B, en andersom. Een kat met bloedgroep AB heeft geen antilichamen tegen bloedgroep A of B. Als bloed van de verkeerde bloedgroep aan een kat gegeven wordt, kan dit leiden tot een heftige transfusiereactie waarbij de kat zelfs kan overlijden. Daarom is het belangrijk de bloedgroep voorafgaand aan de bloedtransfusie te bepalen.
Honden hebben geen natuurlijke antilichamen in hun bloed tegen de bloedgroep die ze niet hebben. Daarom geeft een eerste bloedtransfusie niet zo snel problemen. Bij een tweede bloedtransfusie kunnen wel antilichamen aangemaakt zijn waardoor wel een reactie kan ontstaan. Om dit te voorkomen kan een zogenaamde cross-match gedaan worden. Hierbij wordt in het laboratorium gekeken of het bloed van de donor en ontvanger bij elkaar past.
Hoe gaat een bloedtransfusie bij een hond of kat in z’n werk?
Het bloed voor een bloedtransfusie wordt verkregen door het af te nemen van een andere hond of kat. Het is hierbij belangrijk dat het donordier gezond is, niet te klein, niet te jong of te oud is en een makkelijk karakter heeft. Honden hoeven hiervoor meestal niet onder narcose, katten meestal wel.
Het bloed wordt via een infuus toegediend aan de ontvanger. Het is belangrijk het dier goed in de gaten te houden omdat het in zeldzame gevallen een transfusiereactie kan krijgen. Meestal is dit een milde reactie waarbij een verhoogde hartfrequentie, koorts of zwelling van de kop kan optreden. Het dier kan echter ook in shock raken, wat levensbedreigend kan zijn. Het toedienen van het bloed gebeurt meestal binnen vier uur om te voorkomen dat het gecontamineerd raakt met bacteriën en het dier een bloedvergiftiging riskeert. Vaak knapt een dier tijdens de bloedtransfusie al behoorlijk op. Het heeft opeens meer rode bloedcellen en daardoor meer zuurstof in het bloed.
Marieke van der Kooij, Dierenarts Specialist Interne Geneeskunde